We gebruiken cookies om de website specifiek voor u in te richten. Als u verder navigeert, accepteert u dat. Uw gedrag op onze website wordt vastgelegd en kan worden gebruikt ter verbetering van onze dienstverlening. Meer informatie over cookies
Sociale media
Cookies waarmee pagina´s van deze site op sociale netwerken gedeeld kunnen worden. Door deze cookies te accepteren, staat u sociale netwerken toe uw surfactiviteit te volgen.
Open het menu om verder te navigeren
Navigatie sluiten
Sla op in leeslijst Exclusief voor leden Maak pdf Exclusief voor leden
Uit het vooronderzoek van het doorlatendheidsonderzoek volgt of het plangebied geschikt is voor hemelwaterinfiltratie (potentie). Vervolgens vindt in de ontwerpfase een doorlatendheidsonderzoek plaats. Doel hiervan is nader te bepalen in welke mate de bodem in het plangebied echt geschikt is voor hemelwaterinfiltratie en waar infiltratiemogelijkheden zijn.
Infiltratie of drainage Uit het grondwateronderzoek voor een nieuwbouwontwikkeling kan blijken dat een gebied in zijn huidige vorm niet geschikt is voor bebouwing. Ophoging van het gebied behoort dan tot de mogelijkheden; voor nieuwbouwontwikkelingen is drainage in principe niet het uitgangspunt. Als uit het vooronderzoek blijkt dat de lo
Infiltratie of drainage Uit het grondwateronderzoek voor een nieuwbouwontwikkeling kan blijken dat een gebied in zijn huidige vorm niet geschikt is voor bebouwing. Ophoging van het gebied behoort dan tot de mogelijkheden; voor nieuwbouwontwikkelingen is drainage in principe niet het uitgangspunt. Als uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie niet (het hele jaar) geschikt is voor hemelwaterinfiltratie, betekent dit niet meteen dat de geplande ontwikkeling niet door kan gaan. Uit het vooronderzoek kan bijvoorbeeld blijken dat er bodemverbetering nodig is en dat waterafvoer geen probleem is. Een doorlatendheidsonderzoek is dan niet altijd nodig. Als de grondwaterstand een deel van het jaar te hoog is voor infiltratie, dan moet u wel bekijken welke technieken u kunt toepassen om het regenwater in het plangebied te verwerken. Bijvoorbeeld een combinatie van hemelwaterberging en -infiltratie in droge tijden en afvoeren van overtollig hemel- en grondwater (drainage) in natte tijden. Hiermee voorkomt u zowel overlast door te hoge grondwaterstanden als schade door te lage grondwaterstanden (zettingen, funderingsschade en droogteschade aan groen). Voor het opstellen van een drainageplan hebt u ook informatie nodig over de bodemopbouw, grondwaterstanden en de bodemdoorlatendheid. Bij voorzieningen die zowel infiltrerend als drainerend werken en soms boven en soms onder het grondwaterpeil liggen, kan er veel contact zijn tussen grondwater en zuurstof. Als in het grondwater ijzer of mangaan aanwezig is en dit in aanraking komt met zuurstof, treedt oxidatie op. Hierdoor neemt de doorlatendheid van de bodem af en kan de infiltratie- en/of drainagevoorziening verstopt raken. Richtpunten onderzoek Een doorlatendheidsonderzoek moet (minimaal) inzicht geven in: bodemopbouw en geohydrologie; grondwaterstandfluctuaties; doorlatendheid van diverse (boven elkaar liggende) bodemlagen. Een doorlatendheidsonderzoek bestaat behalve uit een bureaustudie ook uit veldwerkzaamheden in de vorm van handboringen en doorlatendheidsmetingen (zie Doorlatendheidsmetingen in het veld en Indirecte bepaling doorlatendheid). Met andere methoden kunt u de bodemclassificatie en de resultaten van de veldmetingen verifiëren, bijvoorbeeld met een korrelverdelingsanalyse. Uit het vooronderzoek zal blijken hoe ver de gemiddeld hoogste grondwaterstand beneden maaiveld ligt. Bij gebieden groter dan 1 ha hebt u (indien nodig) al tijdens het vooronderzoek extra peilbuizen geplaatst en sonderingen gedaan. Ook bij gebieden kleiner dan 1 ha (waarbij het vooronderzoek deel uitmaakt van dit doorlatendheidsonderzoek) zijn minimaal één à twee peilbuizen nodig. Dit hoeft niet als in de nabije omgeving van het plangebied voldoende gegevens beschikbaar zijn. De onderzoeksintensiteit wisselt per onderzoek en is onder meer afhankelijk van de diepte van het grondwater (bij een GHG), de heterogeniteit van de bodem in het gebied en de omvang van de infiltratievoorziening. Welke onderzoeksmethode u kiest, is sterk afhankelijk van de bodemeigenschappen in het plangebied. Doorlatendheid van de bodem beschrijft welke methode geschikt is in een bepaalde situatie. Bij relatief hoge grondwaterstanden (< 1,5 m -mv) heeft het bijvoorbeeld weinig zin om alle boringen tot 4 m -mv door te zetten. Een infiltratievoorziening legt u aan in de onverzadigde zone, boven of nabij de GHG. Bij hoge grondwaterstanden moet u ook enkele doorlatendheidsmetingen in de verzadigde zone verrichten, omdat het hemelwater betrekkelijk snel bij de grondwatervoorraad komt. De bodemlagen voor de doorlatendheidsmetingen omvatten minimaal het gebied waarin de voorziening komt te liggen tot 0,5 meter onder de onderkant van de voorziening. De boordiepte is minimaal 1 meter onder de onderkant van de voorziening. Om een storende laag te kunnen detecteren, moet u één of meerdere boringen doorzetten tot minimaal 2 meter onder de onderkant van de toekomstige voorziening. Onderzoek bij drainage Het grote verschil in onderzoeksopzet voor de aanleg van drainage is dat hierbij alle doorlatendheidsmetingen in de verzadigde zone plaatsvinden. Met het oog op mogelijke roestvorming is het aan te raden om enkele grondwateranalyses op de parameters ijzer en mangaan uit te (laten) voeren. Meer informatie hierover vindt u in het onderdeel Beheer drainagevoorzieningen.
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.