We gebruiken cookies om de website specifiek voor u in te richten. Als u verder navigeert, accepteert u dat. Uw gedrag op onze website wordt vastgelegd en kan worden gebruikt ter verbetering van onze dienstverlening. Meer informatie over cookies
Sociale media
Cookies waarmee pagina´s van deze site op sociale netwerken gedeeld kunnen worden. Door deze cookies te accepteren, staat u sociale netwerken toe uw surfactiviteit te volgen.
Open het menu om verder te navigeren
Navigatie sluiten
Sla op in leeslijst Exclusief voor leden Maak pdf Exclusief voor leden
De ondergrond is niet uniform, maar bestaat uit diverse lagen. Deze worden ook wel geologische lagen of formaties genoemd. Op deze pagina vindt u een beschrijving van het ontstaan van de Nederlandse ondergrond en de formatie van watervoerende en waterscheidende bodemlagen.
Geologie Nederland is hoofdzakelijk een deltagebied. Dat wil zeggen dat nagenoeg heel het land bestaat uit bodemlagen die zijn ontstaan in of nabij zoet rivierwater en/of zout zeewater. De bodemopbouw is in belangrijke mate bepaald door de (geologische) processen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Door rivieren zijn in ondiepe zeeën met veel golfslag grovere materialen afgezet (zoals grind en zand). In diepe zeeën en kwel
Geologie Nederland is hoofdzakelijk een deltagebied. Dat wil zeggen dat nagenoeg heel het land bestaat uit bodemlagen die zijn ontstaan in of nabij zoet rivierwater en/of zout zeewater. De bodemopbouw is in belangrijke mate bepaald door de (geologische) processen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Door rivieren zijn in ondiepe zeeën met veel golfslag grovere materialen afgezet (zoals grind en zand). In diepe zeeën en kwelders met lage stroomsnelheden zijn fijne materialen (zoals klei) afgezet. In de ijstijden daalde de zeespiegel en zijn grote droge vlakten ontstaan. De wind kon zand en de zeer fijne deeltjes meenemen en afzetten. In grote delen van Nederland zijn dikke eolische (door de wind afgezette) zandpakketten ontstaan. Ook de lössgronden in Limburg hebben een eolische oorsprong. Rivieren nemen bodemmateriaal mee en laten dit achter: rotsen in de bovenloop, zand en grind in de middenloop en slib en fijn zand in de benedenloop en het deltagebied. In de ijstijden stuwden de gletsjers de grond op en drukten deze samen. Hierdoor zijn onder de ijskap (ten noorden van de lijn Arnhem-Amsterdam) vaak dikke (scheefgestelde) leempakketten ontstaan, afgewisseld met grofzand en grindlagen. Verder hebben beken tijdens ijstijden vooral in Brabant en in Oost-Nederland leemlagen afgezet. Leemlagen in een klein oppervlak worden ook wel leemlenzen genoemd (zie ook de pagina over geohydrologie). Hoe een gebied geologisch is opgebouwd, kunt u goed zien aan de hand van de ondergrondmodellen in het Dinoloket. De geologische lagen worden formaties genoemd. In figuur A is een voorbeeld te zien van een west-oost-doorsnede over Utrecht. De groene laag betreft de meest recente afzettingen uit het Holoceen. De formatie van Boxtel (BXz3) is een eolische afzetting van zand. Bij Zeist begint (richting het oosten) de Utrechtse Heuvelrug. Hier bevindt zich de formatie van Drenthe (DRz1 t/m DRz3). Dit is een glaciale afzetting, dat wil zeggen een afzetting die is ontstaan in de ijstijd. In dit pakket komen (scheefgestelde) leemlagen, grofzandige lagen en grindlagen voor. Figuur A Voorbeeld geologische doorsnede uit REGIS Vergroot afbeelding Slecht doorlatende lagen en watervoerende lagen Klei-, leem- en veenlagen zijn in het algemeen te beschouwen als slecht waterdoorlatende lagen. Ze worden ook wel waterscheidende of waterremmende lagen genoemd. Watervoerende lagen, ook wel aquifers genoemd, bestaan uit goed doorlatend materiaal zoals grind en zand. In het algemeen geldt dat de doorlatendheid groter wordt naarmate het bodemmateriaal grover wordt. Maar ook de gradatie en de sortering speelt een belangrijke rol. Vooral het slibgehalte in een zandlaag is een bepalende factor voor de doorlatendheid. In figuur B ziet u een voorbeeld van een doorsnede van de ondergrond van Zuid-Holland met watervoerende en waterscheidende lagen. De figuur geeft de opbouw van de ondergrond tot circa 140 meter beneden maaiveld weer. De doorsnede laat zien dat slecht doorlatende lagen en watervoerende zandpakketten elkaar afwisselen. Figuur B Doorsnede met waterscheidende en watervoerende lagen in Zuid-Holland (bron: Deltares) Vergroot afbeelding
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.