We gebruiken cookies om de website specifiek voor u in te richten. Als u verder navigeert, accepteert u dat. Uw gedrag op onze website wordt vastgelegd en kan worden gebruikt ter verbetering van onze dienstverlening. Meer informatie over cookies
Sociale media
Cookies waarmee pagina´s van deze site op sociale netwerken gedeeld kunnen worden. Door deze cookies te accepteren, staat u sociale netwerken toe uw surfactiviteit te volgen.
Open het menu om verder te navigeren
Navigatie sluiten
Sla op in leeslijst Exclusief voor leden Maak pdf Exclusief voor leden
Grondwateroverlast kan ook ontstaan als een grote grondwateronttrekking wordt beëindigd of verminderd. Wie is er dan verantwoordelijk? En zijn er mogelijkheden om schade te voorkomen of compenseren?
Industriële bedrijven of waterbedrijven beëindigen soms na jaren of decennia grote grondwateronttrekkingen. Voorbeelden zijn DSM in Delft en Philips in Eindhoven (Vredeoord).1 Door het stopzetten kan de grondwaterstand in de wijde omgeving stijgen, waardoor grondwateroverlast en zelfs schade kunnen ontstaan. Meestal wordt ervoor gekozen om de onttrekking in stand te houden, zonder dat het grondwater voo
Industriële bedrijven of waterbedrijven beëindigen soms na jaren of decennia grote grondwateronttrekkingen. Voorbeelden zijn DSM in Delft en Philips in Eindhoven (Vredeoord).1 Door het stopzetten kan de grondwaterstand in de wijde omgeving stijgen, waardoor grondwateroverlast en zelfs schade kunnen ontstaan. Meestal wordt ervoor gekozen om de onttrekking in stand te houden, zonder dat het grondwater voor een concreet doel wordt gebruikt. In de praktijk blijkt dat (het voornemen tot) het stopzetten van een grondwateronttrekking vanuit verschillende invalshoeken te benaderen en aan te pakken is. Technisch gaat het erom hoe wateroverlastproblemen zo veel mogelijk te voorkomen zijn. Maar ook juridisch zijn dergelijke situaties interessant. Vergunninghouder mag onttrekking verminderen of beëindigen Wie schade lijdt door een grondwateronttrekking, kan zich beroepen op de schadevergoedingsregeling van de Omgevingswet (art. 15.12). Maar net als voorheen de Waterwet kent ook de Omgevingswet geen vergoedingsregeling voor schade die ontstaat doordat een onttrekking wordt beëindigd. Een onttrekkingsvergunning (een watervergunning voor een grondwateronttrekking) geeft het recht om te mogen onttrekken, maar verplicht niet om voor altijd te onttrekken.2 Het staat de vergunninghouder dus vrij om een onttrekking te verminderen of te beëindigen. Vergunningvoorschriften aanpassen om watersysteem te beschermen Het bevoegd gezag kan wel – al dan niet op verzoek van een belanghebbende – via de vergunningvoorschriften (van bestaande én nieuwe vergunningen) rekening houden met een mogelijke vermindering of stopzetting van de onttrekkingen. Dat kon onder de Waterwet en dat kan ook onder de Omgevingswet. Zo kan het (alsnog) een meldingsvoorschrift opnemen met bijvoorbeeld de verplichting om gedurende een bepaalde termijn na melding te blijven onttrekken en/of de onttrekkingen geleidelijk af te bouwen (art. 5.39 Omgevingswet). Ook is het mogelijk een voorschrift op te nemen om de aansprakelijkheid voor schade te dekken, die zou kunnen ontstaan door nadelige gevolgen voor het watersysteem van de onttrekking of beëindiging ervan (art. 5.34 en 13.5 Omgevingswet). Of een 'nazorgvoorschrift' waaruit volgt dat het bedrijf na het staken van de onttrekking veroorzaakte nadelige gevolgen voor het watersysteem wegneemt, compenseert of beperkt (art. 13.5 Omgevingswet). De rechtbank stelt in de DSM-zaak dat het grondwaterbeheer een wettelijke overheidstaak is. Daarom is het primair de verantwoordelijkheid van de betrokken overheden voorzorgsmaatregelen te treffen om schade door een aangekondigde vermindering van de grondwateronttrekking te voorkomen. De vergunning is hiervoor het juiste instrument. De rechter gaf niet aan welk bestuursorgaan precies waarvoor verantwoordelijk is. Hij sprak de gezamenlijke overheden aan maatregelen te nemen. Vergunningvoorschriften om schade voor derden te voorkomen en compenseren In de praktijk is de vrees voor schade aan het watersysteem kleiner dan voor schade aan onroerende zaken van derden (woningen en andere gebouwen). Het bevoegd gezag kan ook hiervoor vergunningvoorschriften kan opnemen. Bijvoorbeeld voorschriften die bepalen dat het bedrijf een voorgenomen beëindiging geleidelijk doorvoert, doorboorde bodemlagen afdicht én verplicht is mitigerende maatregelen te nemen als anders schade zou ontstaan voor derden. De rechtbank stelt in de DSM-zaak overigens dat er geen mogelijkheden zijn om schade te verhalen via het privaatrecht (de weg van de 'onrechtmatige daadactie'). De rechter wijst namelijk op de aanwezige bestuursrechtelijke mogelijkheden om de vergunning alsnog aan te scherpen. Daarom is de weg van het privaatrecht afgesloten. N.B. Juridisch is hier sprake van de 'Tweewegenleer': in beginsel kan het privaatrecht niet worden ingezet als er bestuursrechtelijke mogelijkheden zijn. 1 Zie nader over deze problematiek: P. de Putter en A. Tuinenburg, ‘Omgaan met af te bouwen grondwateronttrekkingen: juridisch of bestuurlijk spoor?, Water Governance 2016/1, p. 20-25 (inclusief een nawoord van R. Tummers op p. 25). 2 Rechtbank Den Haag, 20 juni 2007, zaaknr. 26233, r.o. 4.2 (N.B.: niet te vinden via rechtspraak.nl).
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.