We gebruiken cookies om de website specifiek voor u in te richten. Als u verder navigeert, accepteert u dat. Uw gedrag op onze website wordt vastgelegd en kan worden gebruikt ter verbetering van onze dienstverlening. Meer informatie over cookies
Sociale media
Cookies waarmee pagina´s van deze site op sociale netwerken gedeeld kunnen worden. Door deze cookies te accepteren, staat u sociale netwerken toe uw surfactiviteit te volgen.
Open het menu om verder te navigeren
Navigatie sluiten
Sla op in leeslijst Exclusief voor leden Maak pdf Exclusief voor leden
Wat in uw gemeente de gewenste grondwaterstanden zijn en wat de gewenste ontwatering is, kunt u vinden in het gemeentelijke grondwaterbeleid. Als gemeentelijke richtlijnen op dit vlak ontbreken, kunt u uitgaan van landelijk veelvoorkomende gewenste grondwaterstanden. Op deze pagina vindt u hiervan een overzicht.
Gemeentelijke eisen en richtlijnen met betrekking tot grondwater Gemeentelijke eisen of richtlijnen ten aanzien van grondwater zijn vaak opgenomen in het Handboek Openbare Ruimte of in de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte van die gemeente. Daarnaast is in het gemeentelijke grondwaterbeleid vaak ook aangegeven welke ontwatering een gemeente nastreeft, afgestemd op de lokale situatie. Bij dit beleid gaat het overig
Gemeentelijke eisen en richtlijnen met betrekking tot grondwater Gemeentelijke eisen of richtlijnen ten aanzien van grondwater zijn vaak opgenomen in het Handboek Openbare Ruimte of in de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte van die gemeente. Daarnaast is in het gemeentelijke grondwaterbeleid vaak ook aangegeven welke ontwatering een gemeente nastreeft, afgestemd op de lokale situatie. Bij dit beleid gaat het overigens nooit alleen om de grondwaterstanden, maar vooral ook om de risico’s die hoge of lage grondwaterstanden met zich meebrengen. Als er geen lokaal grondwaterbeleid of lokale grondwaterrichtlijnen zijn, kunt u onderstaande gewenste grondwaterstanden als uitgangspunt nemen. Hoge grondwaterstanden Grondwaterstand onder oude bebouwing (vóór 1992) met kruipruimte Voor oudere bebouwing met kruipruimte bedraagt de hoogst gewenste grondwaterstand 0,20 m minus de (grofzandige) kruipruimtebodem. Met een vloerdikte van 0,20 m en een vrije kruipruimte van 0,50 m resulteert dit in een hoogst gewenste grondwaterstand van 0,90 m minus het vloerpeil. Figuur A Voorbeeld oudere woning met kruipruimte, maaiveld en hoogst gewenste grondwaterstand Vergroot afbeelding De hoogst gewenste grondwaterstand van 0,20 m minus de kruipruimtebodem is gebaseerd op grofzandige kruipruimtebodems. Bij kruipruimtebodems met fijnzandig of kleiig materiaal zijn vanwege de grotere capillaire werking lagere grondwaterstanden of aanvullende maatregelen noodzakelijk om een vochtige kruipruimte te voorkomen. Diepe kruipruimten Een vrije kruipruimte van circa 0,50 m is normaal gesproken voldoende. Toch komen diepere kruipruimten ook voor; soms worden ze al dieper aangelegd, en soms worden ze dieper als gevolg van daling van de kruipruimtebodems in zettingsgevoelige gebieden. Bij een diepere kruipruimte is het, om vocht in de kruipruimte te voorkomen, aan te raden om de kruipruimte aan te vullen of op te hogen, liever dan de grondwaterstand door middel van drainage tot 0,20 m onder de kruipruimtebodem te verlagen. Een uitwendige scheidingsconstructie van verblijfsruimten moet waterdicht zijn. Dit betekent dat bijvoorbeeld souterrains en de beganegrondvloer boven een kruipruimte waterdicht moeten zijn. Als een kelder geen verblijfsruimte is, dan hoeft de kelder volgens het Bouwbesluit 2012 niet waterdicht te zijn. Grondwaterstand onder bebouwing zonder kruipruimte Voor de hoogst gewenste grondwaterstand onder bebouwing zonder kruipruimte geldt in het algemeen een grondwaterstand van 0,50 m beneden vloerpeil. Hierbij is een waterdichte beganegrondvloer het uitgangspunt. Grondwaterstand onder wegen/woonstraten/parkeerplaatsen In verband met de ligging van kabels en leidingen (boven de hoogst optredende grondwaterstanden) en om het risico op schade aan wegen door opdooi en stabiliteitsverlies te beperken, bedraagt de hoogst gewenste grondwaterstand onder woonstraten vaak zo’n 0,70 m beneden straatpeil (= ashoogte). In zettingsgevoelige veengebieden is een geringere ontwatering dan 0,70 meter gebruikelijk. Bij parkeerplaatsen kan vaak met een geringere ontwatering worden volstaan, omdat deze terreinen minder intensief worden gebruikt dan straten. Grondwaterstand in tuinen en plantsoenen In verband met de benodigde bewortelingsdiepte van bomen en struiken bedraagt de hoogst gewenste grondwaterstand in tuinen en plantsoenen 0,50 m minus maaiveld. Dit is wel afhankelijk van de boomsoorten. Daarnaast is het in het algemeen voor goede groeicondities van belang dat de grondwaterstand weinig fluctueert. Lage grondwaterstanden Gewenste grondwaterstand bij op houten palen gefundeerde bebouwing Droogstand bij op houten palen gefundeerde bebouwing treedt op als de grondwaterstand tot beneden het niveau van het bovenste funderingshout is gedaald. Droogstand kan het funderingshout aantasten (‘paalrot’), wat tot schade aan de bebouwing kan leiden. Om schade te voorkomen, moet de grondwaterstand boven het niveau van het bovenste funderingshout blijven. Gewenste grondwaterstand in zettingsgevoelige gebieden Door (ongelijkmatige) zettingen van de bodem kan schade optreden aan op staal gefundeerde bebouwing, aan infrastructuur en aan groen. Zetting van de bodem ontstaat over het algemeen door toename van de korrelspanning in de bodem. Deze toename kan het gevolg zijn van een grotere belasting van de ondergrond. Ook een verlaging van de grondwaterstand leidt tot een grotere korrelspanning. Als de ondergrond voorbelast is geweest, zijn de zettingen als gevolg van een grotere korrelspanning veel kleiner. Ook een lage grondwaterstand in het verleden is een vorm van voorbelasting van de ondergrond. Verdere zetting van de ondergrond is mogelijk als de grondwaterstand daalt tot beneden deze in het verleden opgetreden lage grondwaterstand. Deze grondwaterstand wordt aangeduid als de ‘van nature’ laagst voorkomende grondwaterstand. Voor zettingsgevoelige gebieden is het daarom gewenst dat de grondwaterstand niet lager wordt dan de ‘van nature’ laagst voorkomende grondwaterstand. Hiermee voorkomt u dat er een versnelde maaivelddaling gaat optreden.
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.