We gebruiken cookies om de website specifiek voor u in te richten. Als u verder navigeert, accepteert u dat. Uw gedrag op onze website wordt vastgelegd en kan worden gebruikt ter verbetering van onze dienstverlening. Meer informatie over cookies
Sociale media
Cookies waarmee pagina´s van deze site op sociale netwerken gedeeld kunnen worden. Door deze cookies te accepteren, staat u sociale netwerken toe uw surfactiviteit te volgen.
Open het menu om verder te navigeren
Navigatie sluiten
Sla op in leeslijst Exclusief voor leden Maak pdf Exclusief voor leden
De gemeentelijke taak voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater komt voort uit het milieubeleid. Op deze pagina vindt u in het kort de historie van de aanpak van huishoudelijk afvalwater in Nederland.
De jaren 1970-1999 Eind jaren zestig van de vorige eeuw begint de politieke bewustwording rond de afvalwaterproblematiek. In 1969 wordt de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van kracht en de jaren daarna leggen gemeenten veel riolering aan. Het milieubesef groeit en dat uit zich ook in toenemende milieuregelgeving. De samenleving wil schonere lucht, water en bodem. In 1989 verschijnt het eerste Nationale Milieubeleidsplan (NMP) (
De jaren 1970-1999 Eind jaren zestig van de vorige eeuw begint de politieke bewustwording rond de afvalwaterproblematiek. In 1969 wordt de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van kracht en de jaren daarna leggen gemeenten veel riolering aan. Het milieubesef groeit en dat uit zich ook in toenemende milieuregelgeving. De samenleving wil schonere lucht, water en bodem. In 1989 verschijnt het eerste Nationale Milieubeleidsplan (NMP) (Kamerstukken II 1988-1989, 21137, nr. 1-2) waarin de stand van zaken van het hele milieubeleid staat. Financiële steun aanleg riolering buitengebied Ook wordt duidelijk dat het afvalwaterprobleem zich niet alleen beperkt tot de bebouwde kom. In het buitengebied komt afvalwater ook ongezuiverd in oppervlaktewater terecht en dat leidt tot (steeds grotere) problemen met de waterkwaliteit. Grijze sloten zijn eerder regel dan uitzondering. Financieringsregelingen stimuleren de aanleg van riolering in het buitengebied. De Bijdrageregeling Kostbare Rioleringswerken (BKR) en de Verfijningsregeling Riolering (die al in 1967 van kracht werd) zijn daarvan voorbeelden. Gemeenten konden op grond van laatstgenoemde regeling zo’n 10.000 gulden per aansluiting krijgen. De aangekondigde afschaffing van deze regeling per 1 januari 1987 leidde midden jaren 80 tot een hausse aan aangelegde riolering in het buitengebied. Nut versus kosten In februari 1990 kondigt de minister van VROM aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor aanleg en beheer van riolering wettelijk te gaan vastleggen (TK 1989-1990, 19826 nr 11). In dit Tweede Kamerstuk staat ook dat deze vastlegging niet betekent dat de gemeenten alle percelen en objecten móéten aansluiten. Het nut ervan moet elke gemeente afwegen tegen de kosten, waarbij volgens de minister "ook het alternatief van een individuele zuivering in beschouwing moet worden genomen". Daarnaast zullen de provincies de bevoegdheid tot ontheffing van de zorgplicht voor aanleg en beheer van riolering krijgen. Vanaf 1993 staat in de Wet milieubeheer (voorheen de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne) de afvalwaterzorgplicht met de ontheffingsbevoegdheid voor de provincies (artikel 10.33 Wm). Ontheffingsregimes en omslagbedragen Door de provinciale ontheffingsbevoegdheid ontstaan in Nederland twaalf verschillende ontheffingsregimes. Sommige provincies stemmen dat af, zoals in West-Nederland waar in alle provincies een gelijksoortige regeling geldt. Vaak stellen provincies grenzen aan het doorberekenen van rioolaanleg en het krijgen van ontheffing. De soms hoge omslagbedragen en de verschillen per provincie leiden tot veel discussies en vertraging bij de sanering van ongezuiverde lozingen in het buitengebied. Waterbeheerders hebben een grote stem in het geheel, zij bepalen vaak waar nog mechanische riolering moet komen, maar de gemeenten moeten dat betalen. Dat wringt. Aanleg mechanische riolering In 2000 informeert minister Pronk de Tweede Kamer over de stand van zaken van het rioleringsbeleid (TK 1999-2000, 19826 nr 21). Voor het buitengebied stelt hij: als de gemeente geen riolering aanlegt, is de lozer zelf verantwoordelijk. Ook geeft de minister aan dat aansluiting op riolering voor de lozer het meest aantrekkelijk is, het geeft minder sores en het is voor de lozer goedkoper ("Grosso modo kan daarom worden gesteld dat de lozer in het buitengebied financieel beter af is wanneer hij wordt aangesloten op de riolering"). Dit gevoel leeft ook bij veel lokale bestuurders, waardoor gemeenten nog tot het begin van de 21e eeuw veel mechanische riolering aanleggen. Minister Pronk signaleert ook dat de aanpak van het ontheffingenbeleid per provincie verschilt. Hij zegt een gemeenschappelijk standpunt (motie Klein Molekamp) na te streven. Het idee ontstaat om de aanleg van een systeem voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA) ook als een publieke taak te beschouwen. De jaren 2000-2010 In 2002 komt minister Pronk met de Notitie Afvalwater Buitengebied (TK 2001-2002, 19826 nr 23). De kern van die notitie is dat: bestaande afspraken blijven bestaan; van iedere lozer zo veel mogelijk gelijke inspanning wordt gevraagd, ongeacht aansluiting op de riolering of een IBA; sprake moet zijn van milieuhygiënisch verantwoorde oplossingen; sprake moet zijn van gelijke behandeling van de burgers binnen een gemeente, ook financieel; het beheer van IBA's professioneel en doelmatig moet zijn. Aanleg veel drukriolering De centrale regie ligt bij de gemeenten. Zij maken een plan met een afweging tussen mechanische riolering en IBA's, waarbij instemming nodig is van waterschap en provincie. Het beheer van IBA's moet plaatsvinden door of in opdracht van de gemeente of door de waterbeheerder. Financieel moet het voor de lozer niet uitmaken of hij op de riolering is aangesloten of via een IBA loost. Dit alles geeft een nieuwe boost aan de aanpak van het buitengebied. IBA's worden een volwaardig alternatief, hoewel er nog veel technische problemen zijn. Door die problemen kiezen veel gemeenten toch voor de aanleg van relatief dure mechanische riolering. Het gelijkheidsbeginsel heeft hier grote invloed op. Vanuit de gedachte dat de gemeente alle bewoners en bedrijven gelijk moet behandelen, leggen veel gemeenten in hun totale buitengebied drukriolering aan. IBA klasse I voldoende Met de komst van de Wet gemeentelijke watertaken in 2008 en de daarmee samenhangende veranderingen in de lozingenbesluiten, komen de accenten weer anders te liggen. Tenzij het belang van het milieu zich daartegen verzet, is lozing via een verbeterde septic tank (IBA klasse I) voldoende. Alleen bij zwaarwegende argumenten (bijvoorbeeld hoge natuurwaarden van het lozingsgebied) kunnen aanvullende eisen gelden (dus een IBA klasse II of III). De jaren 2011-2015 De jaren 2011 tot 2015 kenmerken zich door relatieve rust in het buitengebied. Gemeenten voeren het ingezette beleid uit, de nadruk is verschoven van aanleg naar beheer. Sommige waterschappen eisen voor wateren zonder specifieke functie alleen een verbeterde septic tank. Maar het daadwerkelijke functioneren van deze voorzieningen is niet altijd bekend, waardoor dit vaak meer een gevoel is dan een feit. Op grond van de regelgeving (zoals het Activiteitenbesluit) houden gemeenten en waterschappen waterstromen in het buitengebied vaak opnieuw tegen het licht, zoals het water van spoelplaatsen van agrariërs en loonwerkers. Voor sommige waterschappen is dat reden om aansluiting op de riolering te eisen. De samenwerking tussen gemeenten onderling en tussen gemeenten en waterschap komt steeds beter op gang, mede gestimuleerd door de Waterwet (artikel 3.8) en de afspraken in het Bestuursakkoord Water. Zo is afgesproken dat de ontheffingsbevoegdheid van de provincie verdwijnt en het waterschap geen aansluitvergunning meer van de gemeente eist. In gemeenten en samenwerkingsregio’s rijst de vraag wat te doen als grootschalige vervanging aan de orde komt. Dit zal nadrukkelijk een plek moeten krijgen in het gemeentelijke beleid, dat de gemeente in overleg met het waterschap moet opstellen. De jaren 2015-heden In de periode vanaf 2015 zijn er geen noemenswaardige wijzigingen geweest. De eerstvolgende belangrijke wijziging is de inwerkingtreding van de Omgevingswet (2023). Met de komst van de Omgevingswet zijn de lozingsregels over huishoudelijk afvalwater gedecentraliseerd en heeft de gemeente geen ontheffing meer nodig van de provincie om stedelijk afvalwater in het buitengebied niet in te zamelen.
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.