We gebruiken cookies om de website specifiek voor u in te richten. Als u verder navigeert, accepteert u dat. Uw gedrag op onze website wordt vastgelegd en kan worden gebruikt ter verbetering van onze dienstverlening. Meer informatie over cookies
Sociale media
Cookies waarmee pagina´s van deze site op sociale netwerken gedeeld kunnen worden. Door deze cookies te accepteren, staat u sociale netwerken toe uw surfactiviteit te volgen.
Open het menu om verder te navigeren
Navigatie sluiten
Sla op in leeslijst Exclusief voor leden Maak pdf Exclusief voor leden
Vooraf vindt een boring plaats om de bodemopbouw, de diepte van het meettracé en de daaronder mogelijk voorkomende stoorlagen te bepalen. Handboorgaten hebben normaal gesproken een diameter tussen de 0,05 en 0,10 m. Vervolgens boort de veldmedewerker een nieuw gat tot in de laag waarvan u de doorlatendheid wilt laten bepalen. De diepte van het boorgat is afhankelijk van het traject waarover de doorlatendheid moet worden bepaald. Maar oo
Vooraf vindt een boring plaats om de bodemopbouw, de diepte van het meettracé en de daaronder mogelijk voorkomende stoorlagen te bepalen. Handboorgaten hebben normaal gesproken een diameter tussen de 0,05 en 0,10 m. Vervolgens boort de veldmedewerker een nieuw gat tot in de laag waarvan u de doorlatendheid wilt laten bepalen. De diepte van het boorgat is afhankelijk van het traject waarover de doorlatendheid moet worden bepaald. Maar ook de aard, de dikte en de opeenvolging van de bodemlagen zijn van belang. Plaatsen peilbuis In het boorgat plaatst de veldmedewerker meestal een peilbuis, waarin de meting kan plaatsvinden. Dit voorkomt onder andere dat het boorgat instort. Het is belangrijk dat de veldmedewerker de peilbuis op de juiste manier plaatst. Aandachtspunten hierbij zijn bijvoorbeeld de filterstelling en de filteromstorting (zie het Handboek meten van grondwaterstanden in peilbuizen). De feitelijke diameter van het boorgat is groter dan die van de peilbuis. Houd hiermee rekening bij het bepalen van de doorlatendheid. Omdat de diameter van het boorgat bij bestaande peilbuizen vaak niet bekend is, kunt u voor de metingen beter niet een bestaande peilbuis gebruiken. Versmering Bij het boren moet de veldmedewerker voorkomen dat de wand van het boorgat versmeerd raakt. Versmering heeft een negatieve invloed op de uitkomsten van de meetmethode. Eventuele versmering kan hij met een (staal)borstel verwijderen. Wachten Na het boren en het plaatsen van een peilbuis/filter moet de veldmedewerker wachten tot de grondwaterstand weer terug is op het oorspronkelijke niveau, anders klopt het beginpunt van de test niet. Meten in verticale infiltratiebuizen In verticale infiltratiebuizen zijn ook metingen mogelijk. Dit kan zelfs zeer wenselijk zijn om na de aanleg en in de gebruiksfase de infiltratiecapaciteit te bepalen. De meetopstelling is hierbij dezelfde als bij een peilbuis, alleen is de diameter van een verticale infiltratie groter (0,3 - 0,8 m). Uitvoering Bij alle methoden moet de veldmedewerker na de proef de bodemopbouw onder de locatie van de meting in beeld brengen (circa 0,5 m dieper boren). Hiermee wordt duidelijk of vlak onder de meetlocatie een ondoorlatende laag zit. Dit is van belang om de juiste formule te kunnen kiezen. De diepte van de eerstvolgende ondoorlatende of slecht doorlatende laag beïnvloedt het meetresultaat. Voor de betrouwbaarheid vindt een meting per locatie minimaal twee keer plaats. Hierdoor is ook de kans groter dat dichtgesmeerde poriën zich weer openen. Barometrische compensatie De grondwaterstand is met een datalogger te meten. Hierbij wordt de druk (water- en luchtdruk) gemeten. Als de meting met een datalogger lang duurt, kan het nodig zijn de gemeten waterdruk barometrisch te compenseren. Hierbij wordt de variatie in de luchtdruk gedurende de duur van de meting verrekend met de gemeten druk onder het grondwater. Alleen de verandering van de waterdruk moet immers worden gemeten. Deze verrekening is nodig, omdat de luchtdruk binnen de duur van de meting (meerdere uren) en afhankelijk van het weer aanzienlijk kan wijzigen. Bij metingen korter dan twee uur is barometrische compensatie niet nodig. Verzadigingstijd Bij metingen boven de grondwaterstand is een bepaalde tijd nodig om de bodem te verzadigen. Pas dan is de verzadigde doorlatendheid te meten. Dit gebeurt door de peilbuis regelmatig (bij) te vullen met water, bijvoorbeeld met een dompelpomp. Als bij constante watertoevoeging het water niet meer daalt (‘steady state’), heeft voldoende verzadiging plaatsgevonden. Algemeen geldt: hoe groter de doorlatendheid, hoe korter de verzadigingstijd. De verzadigingstijd is vooraf met een inschatting van de doorlatendheid te bepalen. Voor geschatte doorlatendheden van zeer hoog tot circa 1,0 m/d is minimaal 12 minuten voorverzadiging nodig. Bij doorlatendheden tussen circa 1,0 en 0,1 m/d minimaal 36 minuten. Voor lagere doorlatendheden is theoretisch gezien nóg langere voorverzadiging nodig. Bij onvoldoende voorverzadiging geldt een deel van de meting als voorverzadiging (dit blijkt uit de meetgrafiek). Uitwerking meetresultaat De uitwerking van de meetresultaten is per methode verschillend. In Doorlatendheidsmetingen in het veld (in-situ) vindt u per methode een toelichting op de bijbehorende formules en een rekenvoorbeeld. Aandachtspunten De specifieke aandachtspunten vindt u per methode in de volgende paragrafen. Hieronder volgen enkele algemene aandachtspunten: Bij slecht doorlatende bodems kan het enkele uren duren voordat de grondwaterstand na het boren weer op het beginniveau is. Als de grondwaterstand bij de start van de meting niet geheel terug is op het beginniveau, klopt het beginpunt van de test niet. Versmering van de boorgatwanden geeft een te lage k-waarde. Bij versmering moet de veldmedewerker het boorgat borstelen. Als een ervaren veldmedewerker op de juiste manier met het juiste materiaal boort, is versmering (vrijwel) altijd te voorkomen. Dichtvloeien of instorten van het boorgat beïnvloedt het volume van het boorgat en levert een foutief berekende k-waarde op. Dit komt vaak voor in goed doorlatende zandige bodems. In dat geval moet de veldmedewerker een filter gebruiken. Bij metingen boven de grondwaterstand is voorverzadiging nodig, anders levert de meting een foutieve (hogere) waarde op dan de werkelijke verzadigde doorlatendheid. Dat komt doordat dan deels berging in de bodem wordt gevuld. Daarom moet de veldmedewerker altijd controleren of een zogenaamde ‘steady state’ is bereikt. Het goed isoleren van een bepaald tracé met een precisiefilter en zwelklei is niet eenvoudig. Zwelklei heeft tijd nodig om uit te harden. Als de afdichting niet goed is gelukt, wordt ook buiten het gewenste tracé gemeten (lekkage langs het filter en filtergrind). De formules gaan uit van de diameter van het boorgat, niet van de peilbuis of het filter Pas op met doorlatendheidsmetingen in bestaande peilbuizen. Het is vaak niet precies bekend hoe de filterstelling is, of het filter met filtergrind is omstort en of/waar zwelklei is toegepast. Bovendien is ook de diameter van het boorgat vaak niet bekend.
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.