We gebruiken cookies om de website specifiek voor u in te richten. Als u verder navigeert, accepteert u dat. Uw gedrag op onze website wordt vastgelegd en kan worden gebruikt ter verbetering van onze dienstverlening. Meer informatie over cookies
Sociale media
Cookies waarmee pagina´s van deze site op sociale netwerken gedeeld kunnen worden. Door deze cookies te accepteren, staat u sociale netwerken toe uw surfactiviteit te volgen.
Open het menu om verder te navigeren
Navigatie sluiten
Sla op in leeslijst Exclusief voor leden Maak pdf Exclusief voor leden
Belangrijk in de systematiek van de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn de referenties van natuurlijke en niet-natuurlijke wateren en de maatlatten waarlangs de biologische kwaliteitselementen worden gelegd.
Referenties De KRW schrijft voor dat de toestand van een waterlichaam moet worden beoordeeld ten opzichte van een referentie. Deze referentie is de hoogst bereikbare ecologische kwaliteit die een waterlichaam nu zou hebben als de mens hierop geen invloed had uitgeoefend. Voor natuurlijke wateren heet de referentie de span
Referenties De KRW schrijft voor dat de toestand van een waterlichaam moet worden beoordeeld ten opzichte van een referentie. Deze referentie is de hoogst bereikbare ecologische kwaliteit die een waterlichaam nu zou hebben als de mens hierop geen invloed had uitgeoefend. Voor natuurlijke wateren heet de referentie de ‘zeer goede ecologische toestand’ (ZGET). Voor sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen is geen sprake (meer) van een natuurlijke situatie en is een alternatieve referentie afgeleid: het ‘maximaal ecologisch potentieel’ (MEP). Voor de meeste sterk veranderde wateren is het MEP afgeleid van de ZGET van natuurlijke wateren die er sterk op lijken. Voor kunstmatige wateren die eigenlijk geen natuurlijke variant kennen (zoals sloten en kanalen) is het MEP afgeleid door te kijken naar de kwaliteit van de mooiste sloten en kanalen van Nederland. Maatlatten voor de biologie Voor de ecologische waterkwaliteit moet (onder meer) gekeken worden naar de biologische waterkwaliteit. Het beoordelen van deze biologische waterkwaliteit gaat langs maatlatten. Er zijn twee maatlatten: een voor natuurlijke wateren en een voor sterk veranderde en kunstmatige wateren (zie figuur A). Figuur A De vijf klassen van de maatlat voor natuurlijke wateren (links) en de vier klassen voor sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen (rechts) met kleurcodering (Bron: STOWA, 20131)Vergroot afbeelding Maatlat voor natuurlijke wateren De maatlat voor natuurlijke wateren kent vijf klassen: slecht, ontoereikend, matig, goed en zeer goed. De bovenkant van de maatlat (de klasse ‘zeer goed’) is gelijk aan de referentie (ZGET). Het doel voor natuurlijke wateren is om minimaal een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te bereiken, ofwel om minimaal de klasse ‘goed’ te behalen. De score van een waterlichaam op de maatlat (de ‘ecologische kwaliteitsratio’ (EKR)) ligt tussen 0 en 1, waarbij 1 gelijk is aan de referentie en een EKR >= 0,6 nodig is voor de GET. Maatlat voor sterk veranderde en kunstmatige wateren De maatlat voor sterk veranderde en kunstmatige wateren kent vier klassen: slecht, ontoereikend, matig en goed. De bovenzijde van de maatlat (het maximum binnen de klasse ‘goed’) is gelijk aan de referentie (MEP). Het doel voor niet-natuurlijke wateren is om minimaal een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te bereiken, ofwel om ook minimaal de klasse ‘goed’ te behalen. De scores op deze maatlat (EKR) worden op dezelfde schaal tussen 0 en 1 uitgedrukt. Belangrijk verschil met natuurlijke wateren is dat de maximumscore van de maatlat (= de referentie of MEP) lager ligt dan 1, bijvoorbeeld op 0,55 zoals in figuur A. Daarmee ligt de minimumscore voor het GEP (= de norm) uiteraard ook lager dan voor de GET voor natuurlijke wateren. De waarden van het MEP en GEP zijn afhankelijk van het type water (dus: de hoogte van de rechter maatlat in figuur A varieert met het type water). Deze maatlatten worden toegepast op elk van de vier kwaliteitselementen van de biologie: (1) vissen, (2) waterplanten, (3) macrofauna en (4) algen/fytoplankton. Maatlatten voor fysisch-chemische parameters Voor de beoordeling van de ecologische waterkwaliteit is de biologische waterkwaliteit leidend, maar er wordt ook gekeken naar fysisch-chemische parameters, zoals zoutgehalte en temperatuur. Voor de beoordeling op deze ‘kwaliteitselementen’ zijn grenswaarden afgeleid voor de genoemde klassen van de biologische maatlatten. Bijvoorbeeld: een waterlichaam van KRW-type R6 (langzaam stromend riviertje op zand/klei) moet voor het oordeel ‘goed’ een zoutgehalte van maximaal 150 mg Cl/l hebben (zie tabel A). Bij een concentratie hoger dan 250 mg Cl/l komt het waterlichaam in de klasse 'slecht' terecht. Tabel A Voorbeeld van maatlatten voor de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen voor oppervlaktewater type R6 (Bron: STOWA, 20182) Kwaliteitselement Indicator Eenheid Zeer goed Goed Matig Ontoereikend Slecht Thermische omstandigheden dagwaarde °C <= 23 <= 25 25-27,5 27,5-30 > 30 Zuurstofhuishouding verzadiging % 70-110 70-120 60-70 120-130 50-60 130-140 < 50 > 140 Zoutgehalte chloriniteit mg Cl/l <= 40 <= 150 150-200 200-250 > 250 Verzuringsgraad pH - 6,5-8,5 5,5-8,5 8,5-9,0 < 5,5 9,0-9,5 > 9,5 Nutriënten totaal-P totaal-N mg P/l mp N/l <= 0,06 <= 2,0 <= 0,11 <= 2,3 0,11-0,22 2,3-4,6 0,22-0,33 4,6-6,9 > 0,33 > 6,9 Maatlatten voor de hydromorfologieHydromorfe profielkenmerken zijn zichtbaar als verkleuring van de grondlaag door de wisseling van lucht en water in de bodem. Deze verkleuring ontstaat hoofdzakelijk door roest- en reductieverschijnselen. De boven- en ondergrens van de verkleuring zijn indicatoren voor respectievelijk de gemiddeld hoogste en gemiddeld laagste grondwaterstand. Pas als de biologische waterkwaliteit minimaal het oordeel ‘goed’ heeft én als de fysisch-chemische parameters en de overige verontreinigende stoffen in orde zijn, komt een beoordeling op de hydromorfologie in beeld. Omdat de beoordeling van de hydromorfologie bij natuurlijke waterlichamen alleen gebruikt wordt om onderscheid te maken tussen ‘goed’ en ‘zeer goed’, zijn de maatlatten alleen beschreven voor de hoogste klasse. Als het watersysteem hieraan voldoet, volgt het oordeel ‘zeer goed’ en anders ‘goed’. De maatlatten voor de hydromorfologie verschillen per type water en gaan over hydrologisch regime (zoals waterdiepte en verblijftijd; alleen voor rivieren en meren), getijdenregime (voor kust- en overgangswateren), riviercontinuïteit (alleen rivieren) en algemene morfologie (zoals dwarsprofiel en helling van de oevers). 1 STOWA (2013). Referenties en maatlatten voor overige wateren (geen KRW-waterlichamen). Rapport 2013-14, STOWA, Amersfoort. 2 STOWA (2018). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water 2021-2027. Rapport 2018-49, STOWA, Amersfoort.
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.