We gebruiken cookies om de website specifiek voor u in te richten. Als u verder navigeert, accepteert u dat. Uw gedrag op onze website wordt vastgelegd en kan worden gebruikt ter verbetering van onze dienstverlening. Meer informatie over cookies
Sociale media
Cookies waarmee pagina´s van deze site op sociale netwerken gedeeld kunnen worden. Door deze cookies te accepteren, staat u sociale netwerken toe uw surfactiviteit te volgen.
Open het menu om verder te navigeren
Navigatie sluiten
Sla op in leeslijst Exclusief voor leden Maak pdf Exclusief voor leden
Voorbeeld minimale meetopzet In figuur A ziet u een schematisch voorbeeld van een gebied met een gemengd rioolstelsel. Het gebied bestaat uit drie bemalingsgebieden. In het hellende gebied 1 zit een interne stuw om meer berging in het stelsel te benutten. De gebieden 1 en 2 voeren af naar gebied 3. Gebied 3 heeft twee externe overstorten met verschillende drempelniveaus en voert af naar de rwzi. f
Voorbeeld minimale meetopzet In figuur A ziet u een schematisch voorbeeld van een gebied met een gemengd rioolstelsel. Het gebied bestaat uit drie bemalingsgebieden. In het hellende gebied 1 zit een interne stuw om meer berging in het stelsel te benutten. De gebieden 1 en 2 voeren af naar gebied 3. Gebied 3 heeft twee externe overstorten met verschillende drempelniveaus en voert af naar de rwzi. Figuur A Gemengd rioolstelsel met drie bemalingsgebiedenVergroot afbeelding Bij een minimale meetopzet gaat het om inzicht te krijgen in het vullings- en ledigingsgedrag van het systeem. Als de grenzen tussen deze gebieden lastig af te bakenen zijn, kan het nodig zijn gebieden samen te voegen. In gebied 1 is dat feitelijk al gebeurd. Vooral het debiet via de interne overstort vanuit het stuwgebied is een onzekere factor in de waterbalans van het stuwgebied en het lage deel van gebied 1. Neerslag Voor de neerslagmeting is één neerslagmeter per 3 - 4 km2 nodig. Voor deze situatie is dat 1 meter die zo centraal mogelijk in het gebied wordt opgesteld. Volume(in) en volume(uit) De debieten van de gemalen zijn op verschillende manieren te meten. Het meest eenvoudig en minst nauwkeurig is om de debieten te bepalen met de pompspecificaties en draaiuren/tijden. De veronderstelde gemaalcapaciteit is te verifiëren met een waterstandmeting in de gemaalkelder. Vullen en ledigen systeem In alle gebieden meet een waterstandmeter bij het gemaal of afvoerpunt het vullings- en ledigingsgedrag op het laagste punt van een systeem. Vaak wordt de waterstand in de gemaalkelder al gemeten voor de aansturing van de pompen. Om deze metingen geschikt te maken voor de analyse van het functioneren, is vaak een aanpassing van de PLC (programmable logic controller) nodig. Voor het vullingsgedrag van gebied 1 moet u de deelgebieden beneden- en bovenstrooms van de stuw bij elkaar optellen. De werking van de overstorten is in de minimale opzet grofweg af te leiden uit de gemeten waterstand bij het gemaal. Dynamiek rioolstelsel Bij het bepalen van het vullings- en ledigingsgedrag van een rioolstelsel bij neerslag speelt de dynamiek meestal een kleine (kortdurende) rol. Vooral in de periode dat de overstorten werken, is sprake van grotere debieten en stroomsnelheden in de leidingen. Het vullings- en ledigingsgedrag van de (statische) onderdrempelberging in een systeem is het grootste deel van de tijd vergelijkbaar met dat van een badkuip. Vooral in het begin van de vullingsfase is sprake van (af)stroming in de deels gevulde leidingen, richting het gemaal. Het grootste deel van de tijd staat het water vrijwel stil. Dit betekent dat de gemeten waterniveaus op verschillende punten in een stelsel min of meer gelijk moeten zijn. Voorbeeld uitbreiding meetnet In stedelijk gebied is het vaak lastig een geschikte locatie voor neerslagmeters te vinden. In een gebied met 1 neerslagmeter verdient het aanbeveling om een tweede meter op te stellen. Dit geeft de mogelijkheid om lokale spreiding in neerslag waar te nemen. De tweede meter dient ook als reserve voor de eerste meter. Als alternatief kunt u radarbeelden gebruiken, bij voorkeur in combinatie met een regenmeter in het meetgebied. Voor het bepalen van het functioneren van de overstorten komen er waterstandmeters bij de overstorten: één sensor voor de meting van de waterstand in de overstortput in het stelsel; één sensor voor het meten van de dikte van de overstortende straal, voor een nauwkeuriger berekening van het overstortende debiet; één sensor voor de meting van de buitenwaterstand, waar deze kunnen stijgen tot boven de overstortdrempel. De prioriteit ligt bij het meten van de belangrijkste (grootste) overstorten. De combinatie van een lagere en hogere drempel meten is hydraulisch gezien ook interessant. Twee extra waterstandmeters komen in het hellende stuwgebied, in het boven- en benedenstroomse compartiment van de stuwput. Met de gemeten waterstanden zijn de door- en overlaatdebieten (volkomen en onvolkomen werking) te bepalen. Zie o.a. Berekenen vrijvervalriolering. Met debietmeters op de uitgaande persleiding is het functioneren van de gemalen het meest nauwkeurig te meten. Inmeten overstorten Zorg ervoor dat de afmetingen van de overstortput en de vorm van overstortdrempels nauwkeurig zijn ingemeten. Vooral het inmeten van het (actuele) drempelniveau is belangrijk en moet u periodiek (om de paar jaar) herhalen. De drempel heeft bij voorkeur een horizontale ‘mesrand’.
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.