We gebruiken cookies om de website specifiek voor u in te richten. Als u verder navigeert, accepteert u dat. Uw gedrag op onze website wordt vastgelegd en kan worden gebruikt ter verbetering van onze dienstverlening. Meer informatie over cookies
Sociale media
Cookies waarmee pagina´s van deze site op sociale netwerken gedeeld kunnen worden. Door deze cookies te accepteren, staat u sociale netwerken toe uw surfactiviteit te volgen.
Open het menu om verder te navigeren
Navigatie sluiten
Sla op in leeslijst Exclusief voor leden Maak pdf Exclusief voor leden
Voor de minder deskundige is het vaak lastig op basis van de specificaties te bepalen of een instrument geschikt is voor de meetopstelling. U mag verwachten dat de leverancier deze expertise wel heeft, maar dat is geen vanzelfsprekendheid. Stel daarom vóór de aanbesteding en realisatie van meetpunten technische en functionele eisen op. Dan weet de leverancier wat de speelruimte is en kan hij hierbinnen met de beste oplossing kome
Voor de minder deskundige is het vaak lastig op basis van de specificaties te bepalen of een instrument geschikt is voor de meetopstelling. U mag verwachten dat de leverancier deze expertise wel heeft, maar dat is geen vanzelfsprekendheid. Stel daarom vóór de aanbesteding en realisatie van meetpunten technische en functionele eisen op. Dan weet de leverancier wat de speelruimte is en kan hij hierbinnen met de beste oplossing komen. De paragraaf gaat in op veelvoorkomende functionele eisen. Meetnauwkeurigheid De gewenste meetnauwkeurigheid moet in het meetplan staan. Tabel A geeft de door fabrikanten opgegeven in meetnauwkeurigheid weer. Tabel A Gebruikelijke meetnauwkeurigheden *In volledig gevulde (pers)leiding en juiste in- en uitstroomcondities Instrument Relatieve meetnauwkeurigheid (FSO) Niveaumeter ± 0,1 - 0,2% Elekromagnetische debietmeter ± 0,5 - 1%* Ultrasone debietmeter ± 3 - 5% Debietmeter deels gevulde leidingen ± 20% Neerslagmeter ± 1 - 3% De relatieve meetnauwkeurigheid (met daarin al dan niet ‘repeatability’ en ‘hysteresis’) alleen is geen garantie voor een goed meetapparaat. De nulpunts- en temperatuurdrift zijn mede bepalend voor de langetermijnstabiliteit. Deze informatie staat meestal niet direct in de specificaties, maar is wel belangrijk voor de keuze van een instrument. Overigens gelden de opgegeven meetnauwkeurigheden voor een bepaald meetbereik. Zo kan de debietmeter bij een te laag debiet te veel afwijken. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de ijkingscurve van de debietmeter. Deze vertoont vrijwel altijd een scherpe knik op de overgang van het toepassingsgebied voor de debietmeter naar de lage debietrange. De leverancier moet het ijkcertificaat van elke individuele sensor meeleveren. Functioneren bij droog weer Het meten tijdens dwa stelt hoge eisen aan de robuustheid van de meetapparatuur. De kans op vuilaanhaking is groot en de meter hangt in een agressief milieu (onverdund afvalwater). Functioneren bij regen Tijdens rwa moet de meetapparatuur paraat zijn. Uitgeschakelde apparatuur is bijvoorbeeld te activeren op basis van neerslag of bij een bepaalde niveaustijging. De apparatuur moet bestand zijn tegen grote stroomsnelheden. Dit stelt eisen aan de degelijkheid van de ophangconstructie. Functioneren in vochtig/agressief milieu De meetapparatuur moet tegen het agressieve milieu in de riolering kunnen. Meld specifieke lozingen op het riool, zodat de leverancier daarmee rekening kan houden. Aan de behuizing van de apparatuur kunt u eisen stellen op basis van de zogenaamde IP-klassen. De IP-klasse is een standaardclassificatie in vocht-/waterbestendigheid. Een veelvoorkomend probleem bij rioolmetingen is vocht in de bedrading en de luchtleiding. Door vocht in de bedrading gaan de aders corroderen, wat leidt tot uitval of storingen. Om vocht in de luchtleiding te voorkomen, gebruiken fabrikanten bij (goedkopere) niveaumeters ook wel vocht - absorberende patronen in plaats van vochtwerende membranen. Wanneer de vochtpatronen aan vervanging toe zijn, is sterk afhankelijk van het vochtgehalte en gaat meestel gelijk op met de onderhoudscyclus. Onderhoudsarme, vochtwerende middelen zijn op de lange termijn voordeliger. Zelfreinigend vermogen Voor meetapparatuur in stromend afvalwater is vuilaanhaking te beperken door de sensor in de richting van de stroom te positioneren. Figuur A Voorbeeld sterk vervuilde meetlocatie in een put (Bron: Didrik Meijer)Vergroot afbeelding Meetapparatuur op sterk vervuilende locaties kunt u uitrusten met een spoelvoorziening. Zelfkalibrerend vermogen Sommige meetinstrumenten (niveau) kunnen zichzelf automatisch kalibreren. Zodra het waterpeil een bepaald punt bereikt, maakt een mechanisme (bijvoorbeeld een vlotter of aan-/uitschakelaar) contact en moet de gemeten waarde overeenkomen met de referentiewaarde. Let bij deze methode wel op een vals contact, bijvoorbeeld door vuilaanhaking. Er bestaat ook apparatuur die bijvoorbeeld eens per 24 uur het waterpeil meet. Als het instrument enkele dagen achtereen hetzelfde niveau meet, gaat het ervan uit dat dit het basisniveau is, dat dus gelijk moet zijn aan de referentiewaarde. Let daarom bij deze methode op fluctuaties in het basis - waterpeil, bijvoorbeeld door instroming van grond- of oppervlaktewater. Instellingen Een belangrijke overweging is het wel of niet automatisch overschakelen van winter- naar zomertijd, en andersom. Bij een automatische switch gaat één uur aan gegevens verloren. Het systeem overschrijft deze gegevens met eenzelfde datum/tijd-label. Hierdoor ontstaat een gat van één uur in de meetreeks (tijdsprong). De vraag is of dit verlies van mogelijk interessante gegevens opweegt tegen het gemak van een automatische omschakeling en de hoofdbrekens om te corrigeren op zomer- en wintertijd. Bedenk hierbij dat persoonlijke waarnemingen worden genoteerd in horlogetijd. Meetapparatuur is vaak instelbaar op twee (soms meer) verschillende meetbereiken. Voor een juiste verwerking van de meetgegevens moet duidelijk zijn welk meetbereik het apparaat in een bepaalde periode heeft. Voeding Om batterij- of geheugencapaciteit te sparen, kunt u overwegen de meetapparatuur bij droog weer uit te schakelen of de logfrequentie te verlagen. Bedenk wel dat sommige instrumenten een op warmtijd nodig hebben. Bij inschakeling kunnen hierdoor de meetwaarden van de eerste minu(u)t(en) onbetrouwbaar zijn. Controle handmatige instellingen Veel fouten ontstaan door verkeerde instellingen van meetapparatuur. Zorg daarom altijd voor controle van de instellingen bij oplevering van de apparatuur. Daarnaast moet een buitenstaander de instellingen ook kunnen controleren. Dit stelt eisen aan de soft- of hardware.
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.