We gebruiken cookies om de website specifiek voor u in te richten. Als u verder navigeert, accepteert u dat. Uw gedrag op onze website wordt vastgelegd en kan worden gebruikt ter verbetering van onze dienstverlening. Meer informatie over cookies
Sociale media
Cookies waarmee pagina´s van deze site op sociale netwerken gedeeld kunnen worden. Door deze cookies te accepteren, staat u sociale netwerken toe uw surfactiviteit te volgen.
Open het menu om verder te navigeren
Navigatie sluiten
Sla op in leeslijst Exclusief voor leden Maak pdf Exclusief voor leden
Bij de inrichting of het beheer van bebouwd gebied heeft u te maken met eisen wat betreft drooglegging en ontwatering om het risico op schade door hoge of lage grondwaterstanden te beperken. Op deze pagina worden enkele veel voorkomende hydrologische begrippen toegelicht.
Drooglegging en ontwatering De drooglegging is de afstand tussen het maaiveld en het waterpeil in het oppervlaktewater. De drooglegging bepaalt hoeveel water de waterpartijen in een gebied kunnen bergen tot aan de insteek van het talud. De ontwateringsdiepte is de afstand van het maaiveld tot de grondwaterstand. De ontwateringsdiepte bepaalt onder meer het risico op grondwaterov
Drooglegging en ontwatering De drooglegging is de afstand tussen het maaiveld en het waterpeil in het oppervlaktewater. De drooglegging bepaalt hoeveel water de waterpartijen in een gebied kunnen bergen tot aan de insteek van het talud. De ontwateringsdiepte is de afstand van het maaiveld tot de grondwaterstand. De ontwateringsdiepte bepaalt onder meer het risico op grondwateroverlast en de kansen op infiltratie. De ontwateringsdiepte is niet gelijk aan de drooglegging, maar is afhankelijk van de opbolling van de grondwaterstand tussen de ontwateringsmiddelen. In figuur A treft u veel van de genoemde begrippen aan. Figuur A Principeschets ontwatering Vergroot afbeelding Opbolling en uitholling De opbolling is het hoogteverschil tussen de waterstand in de ontwateringsmiddelen (een watergang of een drainageleiding) en de grondwaterstand. Opbolling ontstaat door neerslag of door een kweldruk (in polders). De mate van opbolling is afhankelijk van de afstand tussen de drainageleidingen, de aanvoer van neerslag, de doorlatendheid van de bodem en de diepte van de ondoorlatende laag. In droge perioden neemt de opbolling af: de grondwaterstand daalt onder invloed van de afstroming naar de ontwateringsmiddelen én verdamping. Als een droge periode lang aanhoudt, kan uitholling of uitzakking van de grondwaterstand gaan ontstaan. Dat betekent dat de grondwaterstand lager wordt dan het oppervlaktewaterpeil. Dit komt doordat ter plaatse de verdamping dan hoger is dan de aanvulling vanuit het oppervlaktewater. In veengebieden is dit fenomeen soms zichtbaar doordat het maaiveld op grotere afstand van een watergang meer is gezakt dan vlak bij de watergang. Naast bovenstaande natuurlijke processen voor opbolling en uitholling van de grondwaterstand zijn er in de bebouwde omgeving vele andere factoren die van invloed zijn op de mate van opbolling of uitholling. Denk bijvoorbeeld aan bronbemalingen, lekke rioleringen, damwanden, kelders, enzovoort. Doorlatendheid De doorlatendheid van de grond is het vermogen van de grond om water (en lucht) door te laten. Algemeen geldt dat hoe slechter de doorlatendheid is, hoe sterker de opbolling. De doorlaatfactor (ook wel k-waarde genoemd) kunt u op verschillende manieren bepalen. Zie hiervoor het onderdeel over doorlatendheidsonderzoek.
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.