We gebruiken cookies om de website specifiek voor u in te richten. Als u verder navigeert, accepteert u dat. Uw gedrag op onze website wordt vastgelegd en kan worden gebruikt ter verbetering van onze dienstverlening. Meer informatie over cookies
Sociale media
Cookies waarmee pagina´s van deze site op sociale netwerken gedeeld kunnen worden. Door deze cookies te accepteren, staat u sociale netwerken toe uw surfactiviteit te volgen.
Open het menu om verder te navigeren
Navigatie sluiten
Sla op in leeslijst Exclusief voor leden Maak pdf Exclusief voor leden
Welke meetmethode u het best kunt kiezen, is afhankelijk van: de diepte van de meting ten opzichte van grondwater (verzadigde of onverzadigde zone); het bodemmateriaal. Verzadigde/onverzadigde zone Wanneer u de doorlatendheid wilt bepalen voor een situatie waarbij u vanaf het maaiveld water infiltreert, is een andere methode nodig dan wanneer u water ter hoogte van de grondwaterstand infiltreer
Welke meetmethode u het best kunt kiezen, is afhankelijk van: de diepte van de meting ten opzichte van grondwater (verzadigde of onverzadigde zone); het bodemmateriaal. Verzadigde/onverzadigde zone Wanneer u de doorlatendheid wilt bepalen voor een situatie waarbij u vanaf het maaiveld water infiltreert, is een andere methode nodig dan wanneer u water ter hoogte van de grondwaterstand infiltreert. Figuur A geeft de drie te onderscheiden situaties weer. De infiltratie vanaf maaiveld is bijvoorbeeld van toepassing bij de aanleg van een wadi (een bufferings- en infiltratievoorziening). De middelste methode – infiltratie iets dieper onder het maaiveld maar boven de grondwaterstand – is bijvoorbeeld van toepassing bij de aanleg van een IT-riool. De situatie rechts is van toepassing bij de aanleg van drainage of het infiltreren van (hemel)water onder de grondwaterstand. Figuur A Doorlatendheidsonderzoek voor infiltratie en drainage Vergroot afbeelding Bodemmateriaal De keuze voor de meetmethode is naast de grondwatersituatie afhankelijk van het bodemmateriaal. Maak van tevoren een inschatting van de doorlatendheid. Dit is nodig om tot een keuze voor de meetmethode te komen (zie ook tabel 2.1 en figuur 3.2). De inschatting kunt u maken met behulp van uitgevoerde boringen of bijvoorbeeld data van het DINOloket van TNO. In dit onderdeel is gekozen om drie classificaties van het bodemmateriaal te maken: Goed doorlatend: matig grof zand tot grind (indicatief > 5 m/d). Matig doorlatend: zandige leem en matig fijn zand (indicatief 1-5 m/d). Slecht doorlatend: klei, zandige klei en leem zonder bijmenging (indicatief < 1 m/d). Om de doorlatendheid vlak onder het maaiveld te bepalen, is de dubbele-ringinfiltrometer de beste methode. Dit is onafhankelijk van het bodemmateriaal. Alleen als de bodem extreem goed of slecht doorlatend is, is de test mogelijk niet uitvoerbaar. Een alternatief is dan om (ongeroerde) monsters te nemen en labproeven of een korrelverdelingsanalyse te laten uitvoeren (zie Laboratoriumproeven verticale doorlatendheid en Indirecte bepaling doorlatendheid) Figuur B Methode bij infiltratie vanaf maaiveldVergroot afbeelding Door de schema’s in de figuren C, D en E te volgen – met als startpunt een grove inschatting van de bodemdoorlatendheid – kunt u bepalen welke methode het best aansluit bij uw situatie. Maak de grove inschatting liefst vóór het veldwerk of uiterlijk na de boring. Figuur C Keuze meetmethode bij goed doorlatend bodemmateriaal (matig grof zand tot grind)Vergroot afbeelding Figuur D Keuze meetmethode bij matig doorlatend bodemmateriaal (zandige leem en matig fijn zand)Vergroot afbeelding Figuur E Keuze meetmethode bij slecht doorlatend bodemmateriaalVergroot afbeelding
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.