De beoordeling van de werking van een (stromings)element baseert u op een maatgevende regen- en overloopintensiteit, samen met de kans van optreden en een gemiddelde of totale overschrijdingsduur.

Bij de keuze van een maatgevende overloopintensiteit kunt u rekening houden met het effect van de berging in een voorziening op de afvlakking van de maatgevende regenintensiteit die afvoert via het element. U dimensioneert een systeem met veel berging aan de inloopkant op een maatgevende regen- of inloopintensiteit; aan de overloopkant op een maatgevende overloopintensiteit.
 


Figuur A Model: neerslag, inloop, berging, afvoer en overloop
 
Een systeem met veel berging vangt een deel van de piekintensiteiten op in de vulfase van een voorziening. Hierdoor vlakt de overloopintensiteit af. Bij systemen met een beperkte hoeveelheid berging (< 10 mm) is het verstandig dit effect niet mee te rekenen.

Voor een groot aantal combinaties van berging- en ledigingscapaciteit is de overloopintensiteit berekend in tabel A. De ledigingscapaciteit van een voorziening is gelijk aan de pompovercapaciteit van een gemaal of de effectieve infiltratiecapaciteit naar de bodem.

 
Tabel A Overloopintensiteit in l/s/ha (T = 2 jaar)
 
Voor voorzieningen met een relatief grote berging en/of ledigingscapaciteit is de overloopintensiteit uiteindelijk nul. In principe is een overloop dan overbodig. Het advies is om overlopen te dimensioneren op een intensiteit van minimaal 20 – 30 l/s/ha.

Bij de berekening van de overloopintensiteiten zijn neerslagverlieseffecten niet meegenomen. Vooral in extremere neerslagsituaties is dit effect beperkt. De benadering om beperkte effecten niet mee te nemen, geldt vooral voor het dimensioneren van kleinschalige voorzieningen. Bij grotere systemen is het ongebruikelijk, omdat een groot aantal kleine effecten opgeteld uiteindelijk tot grote afwijkingen kunnen leiden.

Heeft u suggesties? Laat het ons weten!

Stuur uw suggestie.
Vorige artikel Volgende artikel