Status Geautoriseerd door Rioned Exclusief voor leden
Locaties en routes
In het schetsontwerp bepaalt de ontwerper de locatie (ligging) van de belangrijke systeemonderdelen (zoals een gemaal) en de routes van de verschillende waterstromen. Daarbij houdt hij onder meer rekening met hoogteverschillen in het plangebied en bereikbaarheid voor onderhoud tijdens de aanleg- en beheerfasen.
Routes Alle waterstromen in het plangebied moeten onbelemmerd kunnen worden afgevoerd: Locaties waar vuilwater wordt geproduceerd, moeten een verbinding krijgen met een zuivering. Locaties waar hemelwater tot afstroming komt, moeten worden verbonden met het oppervlaktewater en/of de bodem. Locaties waar de grondwaterstand ongewenst hoog kan zijn, moeten een verbinding naar oppervlakte
Routes Alle waterstromen in het plangebied moeten onbelemmerd kunnen worden afgevoerd: Locaties waar vuilwater wordt geproduceerd, moeten een verbinding krijgen met een zuivering. Locaties waar hemelwater tot afstroming komt, moeten worden verbonden met het oppervlaktewater en/of de bodem. Locaties waar de grondwaterstand ongewenst hoog kan zijn, moeten een verbinding naar oppervlaktewater hebben. Locaties waar de grondwaterstand ongewenst laag kan zijn, kunnen voor aanvoer een verbinding met oppervlaktewater of grondwater op grotere diepte krijgen. In plaats van afvoeren, kunnen waterstromen in het plangebied worden (her)gebruikt; dan zijn voorzieningen nodig voor het inzamelen, eventueel zuiveren, opslaan en het mogelijk maken van gebruik van dat water. Locaties Hemelwater Water stroomt van hoge druk naar lage druk, meestal van hoog naar laag terrein. Als in het plangebied hoogteverschillen zijn, komen hemelwaterbergingen dus vooral laag te liggen. Dat geldt bij zowel bovengrondse als ondergrondse afvoer. De spreiding van de bergingslocaties hangt samen met de maximaal af te leggen afstand van het hemelwater. Hoe groter en hoe vlakker een gebied, hoe meer bergingslocaties de ontwerper zal opnemen. Bij het infiltreren van hemelwater naar de ondergrond moet de ontwerper rekening houden met de bodemsamenstelling. Als die varieert over het plangebied, kan de samenstelling van de bodem (mede) bepalen op welke locaties infiltratievoorzieningen komen. Vuilwater Voor vuilwater geldt: hoe groter de afstand die afvalwater in leidingen onder vrij verval aflegt, hoe dieper de leidingen komen te liggen. In een vlak gebied moet de ontwerper een rioolgemaal daarom centraal plaatsen en in een hellend gebied aan de lager gelegen kant. De plaats van rioolgemalen bepaalt de indeling in bemalingsgebieden. Soms zijn er overwegingen om meerdere rioolgemalen te plaatsen en daarmee de diepteligging te beperken, zoals het niet kunnen of willen doorgraven van een deklaag of niet graven in een verontreinigde bodem. Als een nieuw vuilwaterstelsel een aansluiting krijgt op een bestaand gemengd stelsel, is de locatie ervan liefst zo dat het vuilwater niet vanuit het ontvangende stelsel kan overstorten. Bij voorkeur is dat met een rioolgemaal en een persleiding tot in het rioolgemaal van het ontvangende stelsel. Oppervlaktewater De hoeveelheid oppervlaktewater hangt samen met kenmerken van het gebied. Wanneer meer peilstijging mogelijk is, is minder oppervlak nodig voor dezelfde hoeveelheid berging. Ook de ondergrondse situatie heeft invloed op de omvang en ligging als er bijvoorbeeld kans is op opbarsting van de bodem door kweldruk. Bij gebieden die niet vlak zijn, ligt het oppervlaktewater doorgaans laag in het gebied. De locatie van het oppervlaktewater bepaalt de ontwerper in samenhang met de te reguleren grondwaterstand, de situatie van het diepere grondwater en door de plekken waar andere stelsels water naar oppervlaktewater afvoeren. Gemalen en stuwen in het oppervlaktewater bepalen de ligging van stuwgebieden in het oppervlaktewaterstelsel. Grote constructies De locaties van gemalen en kruisingen met andere infrastructuur vormen een belangrijk aspect in het schetsontwerp. De ontwerper moet opletten dat de locaties die hij kiest eenvoudig bereikbaar zijn voor het materieel dat past bij het gebruikelijke onderhoud. En dat er bij aanleg, maar later ook renovatie of vervanging, voldoende ruimte vrij te maken is voor de dan noodzakelijke toegang. Kleine straatprofielen Alle kabels en leidingen in de openbare ruimte vragen ruimte. Punten om rekening mee te houden staan beschreven in de NEN-7171. De tendens is dat steeds meer leidingen in een kleiner straatprofiel komen te liggen. De aanleg van leidingen vergt de nodige ruimte om te kunnen manoeuvreren. Hoe dieper een leiding ligt, hoe meer ruimte er aan weerszijden nodig is voor de sleuf waarin hij ligt. In de aanlegfase is dit zelden een probleem, maar zodra de gemeente leidingen moet vervangen, is de bewegingsruimte beperkt. Een route moet dus een logische verbinding vormen, maar ook lopen via straatprofielen die ruim genoeg zijn. Met name voor leidingen die diep liggen moeten de ontwerper en u als toetser hier alert op zijn.
Exclusief voor leden
Geïnteresseerd in dit artikel? Log in!
En krijg toegang tot dit artikel en andere besloten delen van de website, met o.a. de kennisbank, beeldenbank en onderzoekspublicaties.
Maak uw persoonlijke account aan!
Krijg toegang tot de volledige kennisbank
Ontdek de mogelijkheden van Mijn RIONED
Nog geen lid van RIONED?
Draag bij aan de innovatie van onze sector
Kortingen op evenementen en cursussen