Dit onderdeel beschrijft het functioneren van voorzieningen voor de berging en infiltratie van regenwater. Het gaat hier om een benadering van de werkelijkheid, daarom is extra aandacht besteed aan (onzekerheden in) uitgangspunten voor de berekeningen.
Principe functioneren
Een infiltratievoorziening bestaat uit een reservoir dat het regenwater opvangt en van waaruit het (meer of minder vertraagd) infiltreert in de bodem.
Figuur A Bergen en infiltreren van regenwater
De grootte van de bergingscapaciteit van een voorziening moet zijn afgestemd op de afvoercapaciteit. De doorlatendheid van de bodem bepaalt voor een groot deel de afvoercapaciteit. Bij een grote doorlatendheid van de ondergrond kan worden volstaan met een voorziening met een relatief beperkte bergingscapaciteit. Het geeft dan weinig problemen met overbelasting (Water op straat).
Houdt u rekening met de variatie van grondwaterstanden bij de diepteligging van infiltratievoorzieningen. Een voorziening die per ongeluk beneden het niveau van de grondwaterstand is aangelegd, heeft geen buffercapaciteit en loopt eerder en vaker over dan een voorziening met buffercapaciteit. In de module is voor de beoordeling van het functioneren uitgegaan van voorzieningen die ruim boven de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) zijn aangelegd. Bij een voorziening waarvan de bodem minder dan 0,5 m boven het niveau van de GHG ligt, rekent u het infiltratieoppervlak van de bodem niet mee.
De grootte van de infiltratiecapaciteit is geen constante waarde in de (3D-)ruimte en de tijd. Deze is afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem en het natte contactoppervlak tussen voorziening en omliggende grond. De doorlatendheid kan plaatselijk sterk verschillen. Een voorziening kan in de loop van de tijd ook vervuilen of (gedeeltelijk) dichtslibben. Een belangrijk effect daarbij is de overgang tussen zuurstofrijk regenwater en zuurstofarm, ijzerrijk grondwater. Hier kan ijzer neerslaan en tot verstopping van het infiltratieoppervlak leiden
Op allerlei manieren kunt u veiligheden toepassen om onzekerheden in de infiltratiecapaciteit in de berekeningen mee te nemen:
- Bij de bepaling van de maatgevende doorlatendheid van de bodem door bijvoorbeeld veldmetingen of de analyse van een grondmonster.
- Bij de aanname van het infiltratie-oppervlak, waarbij u de bodem al of niet meeneemt.
- Bij de berekening van de berging in de voorziening en het infiltratieoppervlak, waarbij u het effect van de grondverbetering rondom de voorziening wel of niet meeneemt